Urgent Revision Needed For Central Bank St Maarten Curaçao Statute https://www.sxmgovernment.com
Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten
Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende een Gemeenschappelijke Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten. (Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten.)
CURAÇAO EN SINT MAARTEN, https://www.sxmgovernment.com
In overweging genomen hebbende:
Dat in artikel 88 van de Staatsregeling van Curaçao en in artikel 100 van de Staatsregeling van Sint Maarten is bepaald dat er een centrale bank zal zijn;
Dat in het slotakkoord op 2 november 2006 is afgesproken dat er één centrale bank zal zijn voor Curaçao en Sint Maarten met één set wetgeving en één toezichthouder voor het monetair toezicht, het financieel toezicht en het integriteittoezicht;
III
Dat Curaçao en Sint Maarten op 26 november 2008 principe-afspraken hebben gemaakt over een gezamenlijke centrale bank en de relevante regelgeving;
Dat in de principe-afspraken in elk geval het volgende is afgesproken:
– dat een gemeenschappelijke centrale bank wordt opgezet als openbare rechtspersoon;
– dat er één valutagebied is met een gemeenschappelijke munt, in een vaste wisselkoersverhouding tot de Amerikaanse dollar;
– dat de hoofdtaak is het toezicht in beide landen op de financiële sector, waaronder het monetair toezicht, het bedrijfseconomisch toezicht en het integriteittoezicht;
– dat dit toezicht de handhaving van de externe waarde van de valuta en gezondheid van het financieel systeem dient;
– dat de besluitvorming door de landen geschiedt op basis van pariteit tussen de landen.
Zijn overeengekomen als volgt:
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1 Deze Regeling verstaat onder:
Bank: de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten; Land: het land Curaçao of het land Sint Maarten; Landen: het land Curaçao en het land Sint Maarten; Ministers: de Ministers van Financiën van de Landen; Minister: de Minister van Financiën van één van de Landen; Caribische gulden: de geldeenheid van de Landen; Vermogensgerechtigden: de Landen Artikel 2
- Er is in de Landen een bank, genaamd “Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten”.
- De Bank heeft rechtspersoonlijkheid en is gevestigd op Curaçao en houdt tevens kantoor op Sint Maarten.
HOOFDSTUK II
Doelstellingen van de Bank
Artikel 3 - De doelstellingen van de Bank zijn:
a. Het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de geldeenheid van de Landen.
b. Het bevorderen van de gezondheid van het financiële systeem van de Landen.
c. Het bevorderen van een veilig en efficiënt betalingsverkeer in de Landen. - De Landen zullen waarborgen dat hun nationale wetgeving, voor zover in relatie tot de doelstellingen van de Bank, en de daarop berustende uitvoeringsbepalingen, eenvormig en verenigbaar zijn met deze Regeling, alsmede een gelijkluidende ingangsdatum bevatten.
HOOFDSTUK III
Taken en bevoegdheden van de Bank
Artikel 4 - De Bank bepaalt het monetaire beleid van de Landen en voert dit uit.
III - Omtrent de begrenzing van het gezamenlijke bedrag aan uitgegeven bankbiljetten, munten en andere dadelijk opeisbare verplichtingen van de Bank kunnen, door de Raad van Bestuur, de Raad van Commissarissen gehoord, voorschriften worden vastgesteld.
Artikel 5
De Bank geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de Landen omtrent aangelegenheden op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, dan wel van invloed zijn op die gebieden.
Artikel 6 - De Bank is circulatiebank. Zij is als zodanig met uitsluiting van ieder ander gerechtigd tot uitgifte van bankbiljetten en munten in de Landen en verzorgt de geldsomloop.
- De bankbiljetten en munten hebben, zolang zij niet buiten omloop zijn gesteld, bij uitsluiting de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.
- De nominale waarde van de uit te geven bankbiljetten en munten wordt bepaald in de onderlinge regeling regelende een gemeenschappelijk geldstelsel voor de Landen.
- De Raad van Bestuur stelt, gehoord de Raad van Commissarissen, het ontwerp en de opdruk van de bankbiljetten vast.
- Wegens verlies, gehele of gedeeltelijke vernietiging, beschadiging of schending van bankbiljetten en munten behoeft door de Bank geen vergoeding te worden gegeven.
- Bij verdenking wegens een strafbaar feit of op verzoek van belanghebbende staat het aan de Bank vrij kwitering en aftekening van de bankbiljetten en munten te vorderen van hem die ze ter betaling of ter verwisseling aanbiedt.
- De artikelen 296 tweede en derde lid, 297 en 298 van het Wetboek van Koophandel van de Landen zijn niet van toepassing op bankbiljetten.
Artikel 7
De Bank kan bankbiljetten en munten buiten omloop stellen. Houders van bankbiljetten en munten worden dan door de Bank opgeroepen deze ter verwisseling aan te bieden. De oproeping wordt bekend gemaakt in de bladen, waarin elk Land de officiële berichten plaatst. - Na verloop van tien jaren na het plaatsen van de in het eerste lid bedoelde oproeping wordt het bedrag van de niet ter verwisseling aangeboden bankbiljetten en munten aan de winst van het lopende boekjaar toegevoegd. De daarna ter verwisseling aangeboden bankbiljetten en munten worden ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht.
- Na verloop van dertig jaren na het plaatsen van de in het eerste lid bedoelde oproeping vervalt het recht om verwisseling van de desbetreffende bankbiljetten en munten te vorderen.
Artikel 8 - De Bank oefent toezicht uit op personen, ondernemingen en instellingen werkzaam in of vanuit één van de Landen conform de bepalingen van dit artikel.
- De Bank oefent volgens bij eenvormige landsverordening te stellen regels toezicht uit op:
a. het bank- en kredietwezen;
b. ondernemingspensioenfondsen;
c. het verzekeringswezen;
d. de effectenbeurzen;
III
e. beleggingsinstellingen en administrateurs;
f. de verleners van beheersdiensten;
g. de assurantiebemiddelaars
h. de geldtransactiekantoren.
Artikel 9 - De Bank houdt de officiële reserves van de Landen, beheert deze en controleert de besteding daarvan.
- De Bank is centrale deviezenbank voor de Landen en reguleert als zodanig het betalingsverkeer met het buitenland, conform de onderlinge regeling deviezenverkeer.
- De Bank kan onder door haar te stellen voorwaarden andere banken machtigen als deviezenbank werkzaam te zijn.
- De deviezenbank waaraan een machtiging als bedoeld in het derde lid is afgegeven, is een licentierecht verschuldigd, dat maandelijks door de Bank in rekening wordt gebracht.
- Het licentierecht wordt berekend overeenkomstig regels bij eenvormige landsverordening vast te stellen.
- De geïnde licentierechten in de Landen vormen geen onderdeel van de inkomsten van de Bank.
- De geïnde licentierechten van de deviezenbanken gevestigd in het land Curaçao, worden volledig aan het land Curaçao afgedragen. De geïnde licentierechten van de deviezenbanken gevestigd in het land Sint Maarten, worden volledig aan het land Sint Maarten afgedragen.
- De Bank is bevoegd de officiële koersen voor het deviezenverkeer vast te stellen, met inachtneming van de waarde van de Caribische gulden, af te korten tot CMg, conform de onderlinge regeling inzake de vaststelling van de wisselkoers en met inachtneming van de desbetreffende internationale overeenkomsten welke voor de Landen gelden.
Artikel 10
De Bank is voorts bevoegd de volgende werkzaamheden te verrichten: - Het afgeven van wisselbrieven en cheques alsmede het voldoen aan schriftelijke of elektronische betalingsopdrachten;
- het ontvangen van gelden in bewaring, deposito of rekening-courant; 3. het kopen en verkopen van:
a. wissels geaccepteerd door een in één van de Landen gevestigde bank en schatkistpromessen ten laste van één van de Landen, alsmede het disconteren daarvan;
b. munten en muntmateriaal;
c. obligaties, uitgegeven door één van de Landen;
d. obligaties, uitgegeven door in één van de Landen gevestigde publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, gedekt door toereikend onderpand;
e. schuldbrieven, waarvan de rente en aflossing door één van de Landen worden gegarandeerd;
f. vorderingen onder hypothecair verband van onroerende zaken gelegen in één van de Landen of de rechten waaraan deze zijn onderworpen; - het in bewaring nemen van munten, muntmateriaal of geldswaardige papieren;
III - het verstrekken van voorschotten aan kredietinstellingen bij wijze van belening of in rekening-courant op toereikend onderpand van waardepapieren, vorderingen, goederen, munten en muntmateriaal;
- het afgeven van garanties binnen de uitoefening van haar taak;
- het beleggen van haar vreemde valuta in door buitenlandse overheden en internationale organisaties uitgegeven of gegarandeerde effecten, in bankaccepten of in schuldbewijzen van buitenlandse banken dan wel het afgeven in deposito van haar vreemde valuta aan buitenlandse banken;
- het bemiddelen bij de uitgifte, koop en verkoop van schatkistpromessen en obligaties, uitgegeven door één van de Landen;
- andere werkzaamheden verwant aan de doelstellingen genoemd in artikel 3, bij of krachtens eenvormige landsverordening aan de Bank opgedragen.
Artikel 11 - De Bank kan als bankier van een Land optreden en is als zodanig verantwoording verschuldigd aan de Minister van het betrokken Land en rekenplichtig aan de Algemene Rekenkamer van het betrokken Land. Zij verricht deze diensten tegen kostprijs.
- De Bank kan bij landsverordening bovendien worden belast met het kassierschap van bij landsverordening in het leven geroepen instellingen van een Land. Ook deze diensten verricht zij tegen kostprijs.
- Eveneens is de Bank belast met de kosteloze bewaring van alle geldswaarden en waardepapieren ten behoeve van de Landen en hun instellingen als bedoeld in lid 2.
Artikel 12
De Bank kan aan een Land voorschotten verstrekken ter voorziening in tijdelijke kasbehoeften, die het gevolg zijn van de seizoenmatige verschillen tussen de ontvangsten en uitgaven van het betrokken Land gedurende het begrotingsjaar, mits deze voorschotten op enig moment opgeteld nooit meer bedragen dan vijf procent van de gemiddelde lopende inkomsten van het betrokken Land in de drie voorafgaande begrotingsjaren. - Over de in het eerste lid bedoelde voorschotten betaalt het betrokken Land een rente gelijk aan de beleningsrente.
Artikel 13 - Behoudens het bepaalde in artikel 10 sub 5 en artikel 12, verleent de Bank geen krediet of voorschot, anders dan voor eigen huishouding.
- De Bank koopt geen effecten, behoudens het bepaalde in artikel 10 sub 3 en 7 en artikel 36 lid 1, en geen goederen anders dan die benodigd voor de uitoefening van haar bedrijf of in de gevallen waarin de aankoop van goederen ter voorkoming van verlies noodzakelijk is.
- De Bank neemt niet deel in ondernemingen.
Artikel 14
III - De Bank, diens Raad van Commissarissen, Raad van Bestuur en personeel zijn niet aansprakelijk voor schade teweeggebracht in de normale uitoefening van hun bij of krachtens deze Regeling en overige formele regelgeving uit te oefenen taken en bevoegdheden, tenzij de schade te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid.
- De beperking van de aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste lid, is ook van toepassing op derden die namens of in opdracht van de Bank, of van de in het eerste lid genoemde organen en personen taken en bevoegdheden uitoefenen.
Artikel 15
De Bank zal alle redelijk gemaakte kosten en uitgaven van de organen en de personen, bedoeld in artikel 14, vergoeden die voortvloeien uit een gerechtelijke procedure die het gevolg is van de door deze organen of deze personen conform de bij of krachtens deze Regeling en overige formele regelgeving uitgeoefende of uit te oefenen taken en bevoegdheden, tenzij uit de procedure blijkt dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van deze organen of personen.
Artikel 16 - Het archief, de gebouwen en terreinen van de Bank kunnen zonder toestemming van het Gemeenschappelijk Hof niet worden onderworpen aan huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening.
- De eigendommen en bezittingen van de Bank kunnen zonder toestemming van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.
- De bewegingsvrijheid van de leden van de Raad van Bestuur, de leden van de Raad van Commissarissen en het personeel van de Bank die zich tussen de Landen verplaatsen in verband met hun werkzaamheden wordt op geen enkele wijze beperkt door immigratiebepalingen.
Artikel 17 - Teneinde de taken van de Bank te kunnen vervullen, verzamelt de Bank de benodigde statistische gegevens, hetzij bij de bevoegde nationale autoriteiten hetzij rechtstreeks bij de economische subjecten. Hiertoe werkt zij samen met de bevoegde autoriteiten van de Landen of van derde landen en met internationale organisaties.
- Het kantoor op Sint Maarten voert, voorzover mogelijk, de in lid 1 omschreven taken uit ten behoeve van de gegevens van het Land Sint Maarten.
- De Bank draagt waar nodig bij tot harmonisatie van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken, betreffende de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.
- De Bank stelt de betalingsbalans van elk van de Landen op.
- Een ieder binnen de Landen is verplicht de Bank op haar verzoek alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, die van belang zijn voor de samenstelling van de statistieken betreffende de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.
Artikel 18
III
Het is aan de Bank noch aan enig lid van de Raad van Bestuur, noch aan enig lid van de Raad van Commissarissen toegestaan bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die bij deze Regeling aan hen zijn opgedragen, instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van instellingen of organen van de Landen of van de regeringen van de Landen of van enig ander orgaan. De instellingen en organen van de Landen alsmede de regeringen van de Landen verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de Raad van Bestuur of van de Raad van Commissarissen bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden.
HOOFDSTUK IV
Raad van Bestuur van de Bank
Artikel 19 - De Raad van Bestuur van de Bank bestaat uit een president en twee directeuren.
- De president is voorzitter van de Raad van Bestuur en vertegenwoordigt de Bank in en buiten rechte.
- In geval van ontstentenis of belet van één of meer leden van de Raad van Bestuur, blijven de overgebleven leden met het bestuur van de Bank belast.
- De Raad van Bestuur streeft bij het nemen van besluiten naar consensus. Indien dit niet bereikt kan worden, beslist de president.
- Bij afwezigheid of ontstentenis van de president wordt diens functie waargenomen door de directeur, die daartoe door de president wordt aangewezen, bij gebreke waarvan deze aanwijzing geschiedt door de voorzitter van de Raad van Commissarissen.
Artikel 20
De president en de twee directeuren worden elk door de Landen bij landsbesluit benoemd uit een gezamenlijke voordracht van de Ministers van voor iedere functie drie personen met een erkende reputatie en beroepservaring op financieel-economisch gebied, opgemaakt op basis van een aanbeveling door ten minste vijf leden van de Raad van Commissarissen. - De president en de directeuren worden benoemd voor een termijn van 8 jaar en zijn bij hun aftreden terstond opnieuw eenmaal aansluitend benoembaar, met dien verstande dat een benoeming tussentijds eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
- Op aanbeveling van de Raad van Commissarissen kunnen de president en de directeuren door de Landen bij met redenen omkleed landsbesluit worden geschorst of tussentijds ontslagen. Ingeval van schorsing wordt door de Raad van Commissarissen voor zoveel nodig tevens een aanbeveling van drie personen gedaan tot tijdelijke vervulling van de betreffende functie.
- In geval van regulier aftreden van een directeur, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 1 uiterlijk drie maanden voor het aftreden plaats. In geval van tussentijds ontslag, zoals genoemd in lid 3, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 1 binnen drie maanden na het aftreden plaats.
- Indien de Landen nalaten binnen drie maanden na de aanbeveling door de Raad van Commissarissen een president of directeur te benoemen, zal de Raad van Commissarissen uit die voordracht van drie personen, tijdelijk een president of directeur benoemen. Deze fungeert als zodanig totdat de benoeming door de Landen tot stand komt.
III - De arbeidsvoorwaarden van de Raad van Bestuur worden neergelegd in een reglement dat, de Raad van Bestuur gehoord, wordt vastgesteld door de Raad van Commissarissen.
- De leden van de Raad van Bestuur dienen onafhankelijk te zijn en te voldoen aan de deskundigheid- en integriteitnormen conform de eisen gesteld in de profielschetsen, bedoeld in het achtste lid.
- De Raad van Commissarissen stelt, na overleg met de vergadering van Vermogensgerechtigden, de profielen bedoeld in het zevende lid vast. De profielen worden gepubliceerd in de bladen, waarin elk Land de officiële berichten plaatst.
Artikel 21 - De Raad van Bestuur voert het beleid en het bestuur van de Bank in de ruimste zin van het woord; de Raad van Bestuur is belast met het beheer van de eigendommen van de Bank en is bevoegd tot alle daden van beschikking over die eigendommen, voorzover deze bevoegdheid bij of krachtens deze Regeling niet wordt beperkt.
- De Raad van Bestuur wijst, in overleg met de Raad van Commissarissen, één van de directeuren aan als secretaris van de Bank, die als zodanig is belast met de uitvoering van het beleid ten aanzien van de eigendommen van de Bank, de administratie en de zorg voor het secretariaat.
- De Raad van Bestuur benoemt,
in overleg met de Raad van Commissarissen, en op basis van een door de Raad van Bestuur vastgestelde profielschets, een filiaaldirecteur. De filiaaldirecteur, die geen lid is van de Raad van Bestuur, is belast met de dagelijkse leiding van het kantoor op Sint Maarten. De filiaaldirecteur ondersteunt de Raad van Bestuur bij in ieder geval de volgende taken:
a. de zorg voor de interne organisatie van het kantoor op Sint Maarten;
b. de voorbereiding van het jaarplan en de begroting van het kantoor en het toezicht op de uitvoering daarvan;
c. de verzameling, verwerking en analyse van de betalingsbalansgegevens en andere financieel-economische gegevens van Sint Maarten;
d. de voorbereiding en uitvoering van het beleidsprogramma van de Bank op het gebied van onderzoek en toezicht;
e. het toezicht op de naleving van de voor financiële instellingen relevante regelgeving op Sint Maarten.
Artikel 22
De Raad van Bestuur stelt de algemene arbeidsvoorwaarden vast, waaronder begrepen een pensioenregeling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 lid 2 sub d.
Artikel 23
III - De Raad van Bestuur is bevoegd om vertegenwoordigers van in de Landen gevestigde instellingen onder het toezicht van de Bank in een onder voorzitterschap van de president van de Bank te houden vergadering als adviescommissie bijeen te roepen, teneinde de Raad van Bestuur voorlichting en advies te doen geven omtrent onderwerpen waarover deze het advies van die commissie wenst te vernemen.
- De Raad van Bestuur is bevoegd om de representatieve organisaties van de instellingen in een sector die op grond van artikel 8 onder haar toezicht staan uit te nodigen om de Raad van Bestuur voorlichting en advies te doen geven omtrent onderwerpen die de desbetreffende sector aangaan.
Artikel 24 - De Ministers voeren ten minste eenmaal per half jaar overleg over aangelegenheden met betrekking tot de Bank. De Ministers kunnen voor dit overleg de Raad van Bestuur en/of de Raad van Commissarissen uitnodigen.
- De president van de Raad van Bestuur pleegt op periodieke basis, maar ten minste eenmaal per 3 maanden, overleg met de Ministers omtrent het financieel-economisch beleid.
- De Bank stelt jaarlijks een verslag op omtrent het door de Bank gevoerde financieeleconomische beleid van het afgelopen jaar en stuurt deze ter kennisneming aan de Staten van de Landen.
HOOFDSTUK V
Raad van Commissarissen van de Bank
Artikel 25
- Er is een Raad van Commissarissen, bestaande uit zeven leden, onder wie de voorzitter.
- In geval van ontstentenis of belet van één of meer leden van de Raad van Commissarissen, blijven de overgebleven leden met het commissariaat van de Bank belast.
- De voorzitter van de Raad van Commissarissen wordt door de Landen gezamenlijk bij landsbesluit benoemd en ontslagen. Benoeming van de voorzitter geschiedt op gezamenlijke voordracht van de Ministers, welke voordracht is gebaseerd op een aanbeveling opgemaakt door 5/6 meerderheid van de Raad van Commissarissen.
- Van de overige zes leden worden drie leden op voordracht van elk van de Landen benoemd. Elke voordracht geschiedt door de Minister van dat Land en bestaat uit drie personen. Deze voordracht geschiedt op basis van een aanbeveling door de Raad van Commissarissen. Benoeming van de leden geschiedt door de Landen gezamenlijk bij landsbesluit.
- De benoeming van de in lid 3 en 4 bedoelde leden geschiedt voor een periode van vier jaren. Zij zijn bij hun aftreden terstond opnieuw eenmaal aansluitend benoembaar.
- In bijzondere gevallen kunnen de in lid 4 bedoelde leden door de Landen bij met redenen omkleed landsbesluit worden geschorst of tussentijds ontslagen.
- In uitzondering op lid 4 nemen geschorste of aftredende leden geen deel aan de selectie ten behoeve van de voordracht inzake hun vervanging.
III - In geval van regulier aftreden van een lid, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 3 en 4 uiterlijk drie maanden voor het aftreden plaats. In geval van bijzonder aftreden, zoals genoemd in lid 6, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 3 en 4 binnen drie maanden na het aftreden plaats.
- Indien de Ministers nalaten een voordracht te doen, of de Landen nalaten binnen drie maanden na de voordracht een lid te benoemen, zal de president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uit die voordracht, tijdelijk een lid benoemen. Deze fungeert als zodanig totdat de benoeming door de Landen tot stand komt.
- De leden van de Raad van Commissarissen dienen deskundig, integer en onafhankelijk te zijn, conform de eisen gesteld in de profielschetsen zoals opgenomen in het in lid 11 genoemde reglement.
- De Raad van Commissarissen stelt, na overleg met de vergadering van Vermogensgerechtigden, een reglement vast betreffende haar profielen en haar taakuitoefening. Dit reglement wordt gepubliceerd in de bladen, waarin elk Land de officiële berichten plaatst.
Artikel 26
De Raad van Commissarissen oefent toezicht uit op de handelingen van de Raad van Bestuur, op het beheer van de eigendommen van de Bank alsmede op de aan haar toevertrouwde middelen, en geeft ter zake advies aan de Raad van Bestuur.
Artikel 27 - De Raad van Commissarissen vergadert ten minste eens in de twee maanden en voorts zo dikwijls als de voorzitter of twee leden van de Raad of de president van de Bank zulks nodig oordeelt of wenselijk acht.
- De Raad van Bestuur behoeft de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen voor:
a. het vaststellen en wijzigen van het beleggingsbeleid van de Bank;
b. het investeren in nieuwe gebouwen en infrastructuur;
c. het huren en verhuren van onroerende goederen;
d. het vaststellen en wijzigen van de algemene arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Bank;
e. het invoeren, wijzigen en intrekken van belangrijke organisatorische maatregelen bij reorganisaties of anderszins;
f. het verrichten van rechtshandelingen, waaronder niet begrepen de uitvoering van de jaarlijks door de Raad van Commissarissen goedgekeurde begroting, mits hiermee voor de Bank een financieel belang gemoeid is, groter dan CMg 250.000,00 (tweehonderdvijftig duizend Caribische gulden) ineens dan wel per jaar en/of waardoor de Bank voor langer dan vijf jaar wordt verbonden;
g. handelingen met betrekking tot het aandeel van de Landen in het eigen vermogen van de Bank.
III - De besluiten van de Raad van Commissarissen worden met gewone meerderheid genomen, met uitzondering van die genoemd onder lid 2 sub a, b, e en g, welke met een 5/7 meerderheid worden genomen.
- In de vergaderingen van de Raad van Commissarissen brengt de president verslag uit over de algemene economische en financiële ontwikkeling in de Landen en over het beleid en beheer van de Bank.
- De Raad van Bestuur van de Bank is gehouden de Raad van Commissarissen desgevraagd al die inlichtingen te verstrekken en daarbij boeken, bescheiden en andere gegevensdragers over te leggen, welke deze voor een behoorlijke uitoefening van zijn taak nodig acht.
Artikel 28 - De leden van de Raad van Commissarissen ontvangen een vergoeding, welke door de vergadering van Vermogensgerechtigden na overleg met hen en met de president van de Bank wordt vastgesteld.
- De uit het voorgaande lid voortvloeiende uitgaven komen ten laste van de Bank.
Artikel 29 - De Raad van Commissarissen kan uit haar midden commissies instellen.
- In elk geval worden ingesteld een benoemings- en honoreringscommissie, een auditcommissie en een beleggingscommissie.
Artikel 30 - De commissarissen, de president en de directeuren van de Bank moeten de Nederlandse nationaliteit bezitten en woonplaats hebben in één van de Landen.
- Vertegenwoordigers van personen, ondernemingen of instellingen die onder toezicht van de Bank staan conform artikel 8 kunnen niet tegelijkertijd in één van de functies als genoemd in het voorgaande lid werkzaam zijn.
- Tussen de commissarissen onderling, tussen hen en de leden van de Raad van Bestuur, tussen de leden van de Raad van Bestuur onderling, alsmede tussen de Ministers en de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen, mag geen bloed- of aanverwantschap tot de tweede graad bestaan.
Artikel 31
De commissarissen, de president en de directeuren leggen bij de aanvaarding van hun benoeming bij de Gouverneurs van de Landen de eed of belofte af, waarbij zij zich verplichten tot geheimhouding ten aanzien van datgene waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis dragen, althans voor zover mededeling daarvan niet bij of krachtens landsverordening is voorgeschreven.
HOOFDSTUK VI
Vergadering van vermogensgerechtigden
Artikel 32
III - De vergaderingen van Vermogensgerechtigden, waarbij de Ministers optreden als vertegenwoordigers van de Vermogensgerechtigden, worden gehouden te Willemstad of Philipsburg. Jaarlijks wordt ten minste één vergadering gehouden (de ‘jaarvergadering’).
- De jaarvergadering wordt gehouden binnen zes maanden na afloop van het boekjaar.
- De agenda van de jaarvergadering vermeldt onder meer de volgende punten: a. jaarverslag;
b. vaststelling van de jaarrekening;
c. decharge van de leden van de Raad van Commissarissen;
d. goedkeuring van de verdeelsleutel (eenmaal per 5 jaar);
e. reglement van de Raad van Commissarissen als bedoeld in artikel 25, elfde lid;
f. vergoeding van de Raad van Commissarissen;
g. bestemmingsreserves. - In deze vergadering brengt de president verslag uit over het afgelopen boekjaar.
- Voorts worden vergaderingen van Vermogensgerechtigden gehouden zo dikwijls de Raad van Bestuur of de Raad van Commissarissen zulks wenselijk acht, alsmede wanneer hierom wordt verzocht door ten minste één van de Vermogensgerechtigden en wanneer dit wordt vereist op grond van het bepaalde bij wet of deze regeling.
- De vergaderingen van Vermogensgerechtigden worden door middel van een schriftelijke mededeling bijeengeroepen door de Vermogensgerechtigden, de president of de voorzitter van de Raad van Commissarissen.
- De oproeping geschiedt niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering, tenzij de vermogensgerechtigden instemmen met een kortere oproepingstermijn.
- Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld of wordt medegedeeld dat de vergadergerechtigden daarvan kennis k unnen nemen ten kantore van de Bank.
- Van een voorstel tot wijziging van het Statuut van de Bank wordt steeds bij de oproeping zelf mededeling gedaan.
- Voorzitter van de vergadering van Vermogensgerechtigden is de voorzitter van de Raad van Commissarissen.
- Besluitvorming door de vergadering van Vermogensgerechtigden is buiten vergadering slechts schriftelijk mogelijk en met algemene stemmen van de Vermogensgerechtigden.
- Het verslag van de vergadering van Vermogensgerechtigden wordt uiterlijk één maand na afloop van de vergadering aan de Vermogensgerechtigden ter schriftelijke vaststelling voorgelegd.
HOOFDSTUK VII
Eigen vermogen van de Bank
Artikel 33 - Het eigen vermogen bestaat uit het kapitaal en alle reserves.
- Het aandeel van elk Land in het eigen vermogen wordt bepaald aan de hand van een verdeelsleutel.
III - De verdeelsleutel wordt voor elk Land voor de helft bepaald door ieders aandeel in de som van het Bruto Binnenlands Product van de Landen en voor de helft door ieders aandeel in de som van het inwonertal van de Landen, volgens de situatie per ultimo van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de verdeelsleutel wordt vastgesteld en zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek van elk Land. Indien dit niet beschikbaar is, wordt uitgegaan van de situatie van het meest recente jaar, waarvoor de cijfers wel beschikbaar zijn. De percentages worden afgerond op twee decimalen nauwkeurig.
- Op het moment van de oprichting van de Bank wordt het relatieve aandeel van elk Land in het eigen vermogen bepaald door de verdeelsleutel, bedoeld in het tweede lid, zoals die geldt in het jaar van oprichting, toe te passen op het start eigen vermogen, bedoeld in artikel46.
- Het relatieve aandeel van elk Land in het eigen vermogen van de Bank wordt vervolgens eenmaal per 5 jaar per 1 januari bepaald.
- Het aandeel van elk Land wordt bepaald door de som van twee componenten, gedeeld door de totale omvang van het eigen vermogen op dat moment. De eerste component is gelijk aan het absolute aandeel, uitgedrukt in Caribische guldens, van dat Land in de omvang van het eigen vermogen, zoals bepaald bij het laatstelijk vastgestelde aandeel. De tweede component is eveneens in Caribische guldens uitgedrukt en wordt bepaald door de nieuwe verdeelsleutel toe te passen op de aanwas van het eigen vermogen ten opzichte van de omvang van het eigen vermogen, zoals bepaald bij het laatstelijk vastgestelde aandeel.
- De Raad van Commissarissen draagt zorg voor een voorstel tot eventuele aanpassing van de verdeelsleutel genoemd in lid 4 en laat hiertoe, tegelijkertijd met de beoordeling van de jaarrekening en het financieel jaarverslag, door de externe deskundige als bedoeld in artikel 38 lid 1, de aangepaste verdeelsleutel, de eventuele wijziging van het eigen vermogen, en de eventuele aandeeloverdracht berekenen.
- De aangepaste verdeelsleutel, de eventuele wijziging van het eigen vermogen, en de eventuele aandeeloverdracht worden door de vergadering van Vermogensgerechtigden binnen 2 maanden na ontvangst van het voorstel van de Raad van Commissarissen vastgesteld. Indien de vergadering van Vermogensgerechtigden nalaten dit binnen genoemde termijn vast te stellen, geldt het voorstel van de Raad van Commissarissen als vastgesteld door de vergadering van Vermogensgerechtigden.
- De Raad van Bestuur ondersteunt de Raad van Commissarissen bij de toepassing van dit artikel.
Artikel 34 - Het kapitaal van de Bank bedraagt CMg 30.000.000,00 (dertig miljoen Caribische gulden).
- De Bank vormt een reservefonds tot een bedrag van CMg 30.000.000,00 (dertig miljoen Caribische gulden), bestemd tot dekking van mogelijke verliezen op het kapitaal van de Bank.
- Op het moment dat het reservefonds onder de vereiste CMg 30.000.000,00 (dertig miljoen Caribische gulden) raakt en dit niet uit de overige reserves kan worden aangevuld, moet aanzuivering door storting plaatsvinden door de Landen, conform de op dat moment geldende verdeelsleutel.
III
Artikel 35 - De Bank is bevoegd, na goedkeuring door de vergadering van Vermogensgerechtigden, de Raad van Commissarissen gehoord, bestemmingsreserves te vormen of te laten muteren.
- De Bank vormt in elk geval een bestemmingsreserve voor de deviezen die onder haar directe beheer vallen.
Artikel 36 - De Bank is bevoegd haar kapitaal en reserves te beleggen volgens regels, op voorstel van de Raad van Bestuur door de Raad van Commissarissen vast te stellen, conform het bepaalde in artikel 27 lid 2 sub a.
- De resultaten verkregen uit bedoelde beleggingen worden in de winst- en verliesrekening van de Bank opgenomen.
HOOFDSTUK VIII
Begroting, balans en winst- en verliesrekening
Artikel 37 - Het boekjaar van de Bank loopt van de eerste januari tot en met de eenendertigste december daaraanvolgende.
- Jaarlijks wordt vóór 1 december door de Raad van Bestuur een begroting van de Bank voor het volgende boekjaar aan de Raad van Commissarissen ter goedkeuring aangeboden. Nadat de begroting is goedgekeurd wordt zij aan de vergadering van Vermogensgerechtigden, de Ministers en aan de Staten van de Landen ter kennisneming overgelegd.
Artikel 38 - Jaarlijks worden vóór 1 juli de jaarrekening en het financieel jaarverslag van het afgelopen boekjaar door de Raad van Bestuur samengesteld en, na controle door een door de Raad van Commissarissen aangewezen externe deskundige, aan de Raad van Commissarissen ter goedkeuring voorgelegd.
- In de eerste daaropvolgende vergadering, te houden binnen 60 dagen na de in het eerste lid bedoelde controle, worden de jaarrekening en het financieel jaarverslag door de Raad van Commissarissen goedgekeurd.
- Goedkeuring van de jaarrekening en het financieel jaarverslag door de Raad van Commissarissen strekt de Raad van Bestuur tot decharge voor haar handelingen gedurende het boekjaar waarop de stukken betrekking hebben, voor zover van haar handelingen uit de jaarrekening en het financieel jaarverslag blijkt en voor zover bij die goedkeuring niet anders is bepaald.
III - De Raad van Commissarissen zendt de jaarrekening en het financieel jaarverslag naar de vergadering van Vermogensgerechtigden ter vaststelling. Vaststelling door de vergadering van Vermogensgerechtigden strekt tot decharge van de Raad van Commissarissen. Nadat de jaarrekening is vastgesteld wordt deze ter kennisneming gezonden aan de Ministers en de Staten van de Landen. in het eerste lid bedoelde jaarrekening en het financieel jaarverslag worden opgesteld.
- De vergadering van Vermogensgerechtigden legt de normen vast krachtens welke de in het eerste lid bedoelde.
Artikel 39
De Raad van Bestuur doet eenmaal per maand in de bladen waarin elk Land de officiële berichten plaatst, mededeling van een verkorte balans met toelichting.
Artikel 40
De door de Bank jaarlijks gemaakte winst wordt, na dotatie of aanzuivering van het in artikel 34 lid 2 genoemde reservefonds en na eventuele reserveringen zoals bedoeld in artikel 35, in de kas van de Landen gestort conform de verdeelsleutel genoemd in artikel 33 lid 3 van deze Regeling.
Artikel 41 - De Bank is vrijgesteld van winstbelasting en onroerend goed belasting.
- Van de Bank uitgaande stukken en bescheiden zijn vrijgesteld van belasting.
Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 42 - Deze Regeling wordt aangehaald als “het Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten”.
- Artikel 12 treedt in werking voor een Land pas nadat voor dat betreffende Land artikel 22 lid 2 van de Rijkswet Financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten is komen te vervallen.
- Voorzover bij deze Regeling niet anders wordt bepaald, blijven de op het Centrale Bank-statuut (P.B. 1985, no. 185, zoals gewijzigd) van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen, zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze Regeling, berustende nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften van kracht totdat zij door andere nadere regelen en uitvoer
ingsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van deze Regeling zijn vervangen.
Artikel 43 - Met ingang van de inwerkingtreding van deze Regeling geschiedt het toezicht, bedoeld in artikel 8, tweede lid, voor wat betreft:
a. het bank- en kredietwezen op grond van het bepaalde in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994;
b. ondernemingspensioenfondsen op grond van het bepaalde in de Landsverordening
Ondernemingspensioenfondsen;
III
c. het verzekeringswezen op grond van het bepaalde in de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf en diens uitvoeringsbesluiten;
d. de effectenbeurzen op grond van het bepaalde in de Landsverordening toezicht effectenbeurzen;
e. beleggingsinstellingen en administrateurs op grond van de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs;
f. de verleners van beheersdiensten op grond van de Landsverordening toezicht trustwezen;
g. de assurantiebemiddelaars op grond van de Landsverordening Assurantie-bemiddelingsbedrijf;
h. geldtransactiekantoren op grond van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren; zoals deze landsverordeningen luidden onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze Regeling. - Overeenkomstig artikel 42, derde lid, blijven deze landsverordeningen van kracht totdat zij door eenvormige landsverordeningen of nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van deze Regeling zijn vervangen.
Artikel 44 - De banken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Regeling reeds als deviezenbank werkzaam zijn, worden geacht de machtiging als bedoeld in artikel 9, lid 3 te hebben verkregen.
- Door de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Regeling afgegeven vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen, blijven van kracht.
Artikel 45 - De onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze Regeling in functie zijnde president en directeuren van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen zijn met ingang van dat tijdstip benoemd tot president respectievelijk directeuren. In afwijking van artikel 20, tweede lid, geldt hun benoeming tot het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.
- Bij vorming van de Raad van Commissarissen worden de leden in afwijking van artikel 25 lid 3 en 4 benoemd door de Landen bij landsbesluit, op basis van een voordracht door de Bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten op basis van door onafhankelijke externe deskundigen opgestelde profielschetsen.
- De voorzitter wordt benoemd voor 4 jaar. In afwijking van artikel 25 lid 5 wordt uit elk van de Landen één lid voor 4 jaar benoemd, één lid voor 3 jaar benoemd en één lid voor 2 jaar benoemd.
Artikel 46
III
De Landen dragen per 10 oktober 2010 hun aandeel in het eigen vermogen van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen conform de verdeelsleutel genoemd in artikel 33 lid 3, in de vorm van alle per genoemde datum bestaande en tegen actuele waarde uitgedrukte bezittingen bij en schulden van de Bank van de Nederlandse Antillen, over aan de Bank. Het saldo van de aldus overgedragen bezittingen en schulden vormt het start eigen vermogen, te weten kapitaal en reserves, van de Bank.
Artikel 47 - De arbeidsovereenkomsten, gesloten met de Bank van de Nederlandse Antillen, worden vanaf het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling geacht met de Bank te zijn gesloten. Voorts worden alle voorheen geldende regelingen en directiebesluiten betreffende de rechtspositie van het personeel vanaf genoemd moment geacht uit naam van de Bank te zijn uitgevaardigd.
- Voorzover in verband met de overgang van het personeel naar de Bank nieuwe arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld, zullen deze voor het personeel ten minste even gunstig zijn als de voorheen geldende. Op de bestaande pensioenrechten, voortvloeiend uit de voor het personeel voorheen geldende pensioenregelingen, zal geen inbreuk worden gemaakt.
Gegeven de Minister van Financiën van Curaçao de Minister van Financiën van Sint Maarten,
Memorie van Toelichting bij het Centrale Bankstatuut voor Curaçao en Sint Maarten
Doel en strekking
Het doel van onderhavig ontwerp is een nieuwe centrale bankstatuut voor de gemeenschappelijke centrale bank van Curaçao en Sint Maarten te introduceren.
Uitgangspunt voor onderhavig ontwerp waren de hierna nader beschreven principe afspraken, alsmede het Centrale Bank-statuut 1985 (PB 1985, no. 183)(CB statuut 1985) van de Bank van de Nederlandse Antillen (hierna: BNA). Daarbij werd in acht genomen dat de stabiliteit van de waarde van de munteenheid van Curaçao en Sint Maarten en de gezondheid van het financiële systeem altijd voorop moeten staan.
De doelstellingen van de “Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten” (hierna: de Bank) worden in artikel 3 nadrukkelijk aangegeven.
Achtergrond en aanleiding
III
In het slotakkoord van 2 november 2006 hebben de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten afgesproken dat er één gemeenschappelijke centrale bank zal zijn voor Curaçao en Sint Maarten wanneer deze eilandgebieden de status van “Land” binnen het Koninkrijk der Nederlanden verkrijgen. Tevens werd overeengekomen dat er één toezichthouder zal zijn (d.i. een gemeenschappelijke centrale bank) voor het monetair toezicht, het bedrijfseconomisch toezicht en het integriteittoezicht en dat éénsluidende centrale bank- en toezichtwetgeving in de toekomstige Landen zal gelden. Curaçao en Sint Maarten hebben vervolgens nadere afspraken gemaakt over een gezamenlijke centrale bank en de relevante regelgeving. Deze afspraken hielden, rekening houdend met het feit dat men hier te maken heeft met twee verschillende landen, ondermeer het navolgende in:
– er wordt een gemeenschappelijke centrale bank opgezet als openbare rechtspersoon;
– er is één valutagebied met een gemeenschappelijke munt, in een vaste wisselkoersverhouding tot de Amerikaanse dollar;
– de hoofdtaak is het toezicht (te weten het monetair toezicht, het bedrijfseconomisch toezicht en het integriteittoezicht) in beide landen op de financiële sector; dit toezicht dient ter handhaving van de externe waarde van de valuta en de gezondheid van het financiële systeem;
– de besluitvorming door de Landen als aandeelhouders zal op basis van unanimiteit geschieden;
– de winstverdeling geschiedt op basis van de formule van het gewogen gemiddelde van 50% van het BBP (tegen marktprijzen) en 50% van de bevolking van het jaar voorafgaande aan de oprichting van de Bank waarbij de verdeling om de 5 jaar wordt bijgesteld;
– de Raad van Bestuur zal bestaan uit drie leden, terwijl de Raad van commissarissen 7 leden zal hebben;
– er wordt een filiaal op Sint Maarten ingesteld en geleid door een eigen filiaaldirecteur met de geëigende bevoegdheden om het filiaal te kunnen leiden en vertegenwoordigen.
Ter voorbereiding van de invoering van de gemeenschappelijke centrale bank, waaronder de concipiëring van een statuut voor dit instituut, hebben de eilandgebieden een commissie – genaamd Commissie Gemeenschappelijke Centrale Bank – ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de respectievelijke eilandgebieden en de BNA.
Rechtsbasis
In artikel 88 van de Staatsregeling van Curaçao en in artikel 100 van de Staatsregeling van Sint Maarten is bepaald dat er een centrale bank zal zijn.
Ter zake de inrichting, taken en bevoegdheden van die gemeenschappelijke centrale bank dienden afspraken gemaakt te worden, die in een onderlinge regeling (als bedoeld in artikel 38, eerste lid, Statuut) zijn neergelegd. Een onderlinge regeling heeft alleen werking tussen de landen die de afspraken maken, maar heeft geen automatische werking binnen de rechtsorde van elk van de landen die bij die regeling zijn betrokken. Voor die werking is een wettelijke verankering van de onderlinge regeling nodig. De onderlinge regeling houdende het bankstatuut zal wettelijk worden verankerd binnen de rechtsorde van elk van de landen door in een landsverordening voor te schrijven dat de Bank wordt geregeld bij onderlinge regeling en dat die onderlinge regeling alleen tot stand komt als die regeling (door elk van de betrokken landen) bij landsverordening is goedgekeurd.
III
Deze totstandkomingsprocedure van goedkeuring bij landsverordening is in beginsel minder star en tijdrovend dan een eenvormige landsverordening waarin de regeling integraal is neergelegd. Tegelijkertijd komt het zwaartepunt van de besluitvorming voornamelijk te liggen bij de partijen die over de onderlinge regeling onderhandelen, oftewel de landsbesturen. De goedkeuringlandsverordening waarborgt dat de nationale wetgever betrokken is bij de vaststelling van de onderlinge regeling.
Met een goedkeuringslandsverordening krijgt de desbetreffende onderlinge regeling aldus kracht van wet. Er zal hierdoor sprake zijn van automatische werking binnen de nationale rechtsorde van elk van de landen. Andersom zullen de nationale wettelijke voorschriften ook gelden voor de Bank.
Ook andere voor de Bank relevante onderwerpen, te weten het geldstelsel, het deviezenverkeer en de wisselkoers, zullen op de bovenstaande wijze geregeld worden, namelijk in een onderlinge regeling die bij een landsverordening in beide landen wordt goedgekeurd. Het door de Bank uit te oefenen toezicht, zoals genoemd in artikel 8, wordt geregeld bij eenvormige landsverordeningen.
In de Regeling zelf is verder bepaald dat de Landen zullen waarborgen dat hun nationale wetgeving, voor zover in relatie tot de doelstellingen van de Bank, en de daarop berustende uitvoeringsbepalingen, eenvormig en verenigbaar zijn met deze Regeling, alsmede een gelijkluidende ingangsdatum bevatten.
In de Staatsregeling van Curaçao is in hoofdstuk 1, artikel 2, opgenomen dat eenvormige landsverordeningen wettelijk geldende regelingen in het land Curaçao zijn.
In de Staatsregeling van Sint Maarten is in hoofdstuk 6, inzake Wetgeving en Bestuur, de wijze van totstandkoming van eenvormige landsverordeningen geregeld. Specifiek is in artikel 87 opgenomen dat bij onderlinge regeling met een of meer landen binnen het Koninkrijk de procedure voor de totstandkoming van eenvormige landsverordeningen kan worden geregeld, waarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in deze paragraaf. Een dergelijke onderlinge regeling treedt volgens dit artikel niet in werking dan nadat het bij landsverordening is goedgekeurd. De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de uitgebrachte stemmen.
Wat betreft de wijze van totstandkoming van landsbesluiten met dezelfde inhoud wordt opgemerkt dat een zogenaamd „eenvormig landsbesluit h.a.m. niet bestaat. Echter, de Landen kunnen wel ieder een landsbesluit met dezelfde inhoud vaststellen, waardoor in feite hetzelfde resultaat wordt bereikt.
Tot slot dient de nationale wetgeving en de daarop berustende uitvoeringsbepalingen een gelijkluidende ingangsdatum te bevatten. De reden hiervoor is dat gewaarborgd moet worden dat – met name de landsbesluiten – gelijktijdig moeten ingaan, in het geval dat deze niet gelijktijdig worden afgekondigd of gepubliceerd.
Inhoud van de regeling
Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste aspecten van deze Regeling.
Doelstellingen
De doelstellingen van de Bank zijn:
a. Het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de geldeenheid van de Landen.
b. Het bevorderen van de gezondheid van het financiële systeem van de Landen.
c. Het bevorderen van een veilig en efficiënt betalingsverkeer in de Landen.
III
De doelstellingen zijn bewust gezamenlijk geplaatst aan het begin van de Regeling, om het belang ervan te benadrukken; hiermee wordt immers het werkterrein van de Bank aangegeven.
Monetair beleid en toezicht
De Bank heeft het primaat met betrekking tot het te voeren monetair beleid van de Landen. De Bank bepaalt dit beleid en voert dit uit. Eén van de randvoorwaarden voor een evenwichtig en effectief monetair beleid is gezonde overheidsfinan
ciën. Met de wettelijke verankering van begrotingsnormering en het toezicht daarop geregeld via de CRW Financieel Toezicht wordt aan deze randvoorwaarde voldaan.
Het monetair toezicht, het bedrijfseconomisch toezicht en het integriteittoezicht zullen op grond van de verschillende toezichtwetten worden uitgevoerd. Hierbij zullen de Landen ervoor zorg dragen dat de toezichtlandsverordeningen van het Land de Nederlandse Antillen binnen hun jurisdicties in eenvormige landsverordeningen worden opgenomen en met de onderhavige Regeling verenigbaar zullen blijven.
Uitgifte van bankbiljetten en munten
In onderhavig ontwerp wordt aan de Bank, naast de uitgifte van bankbiljetten, tevens als taak toegekend de uitgifte van munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Dit was voorheen een taak van het land de Nederlandse Antillen; de BNA was slechts bevoegd bankbiljetten uit te geven. Aangezien het nu om twee Landen gaat, is er voor gekozen ook de uitgifte van munten onder te brengen bij de Bank. Het geldstelsel van de Landen zal separaat bij onderlinge regeling worden geregeld.
Governance structuur
Conform de afspraken tussen de Landen zal de Raad van Bestuur bestaan uit drie leden, een president en twee directeuren. Deze drie dienen consensus te bereiken ten aanzien van te nemen besluiten. Indien dit evenwel niet lukt, zal de stem van de president doorslaggevend zijn. Voor de benoeming van de Raad van Bestuur wordt, voor elk van de drie leden, een voordracht van drie personen voorgelegd door de Ministers, gebaseerd op een aanbeveling door tenminste vijf leden van de Raad van Commissarissen. De Raad van Bestuur zal door een filiaaldirecteur ondersteund worden voor wat betreft haar werkzaamheden ten behoeve van het Land Sint Maarten.
Het toezicht op en advies inzake de handelingen van de Raad van Bestuur geschiedt door een zeven leden tellende Raad van Commissarissen. De voorzitter wordt door beide Landen samen benoemd op gezamenlijk voordracht van de Ministers van Financiën, op basis van een aanbeveling die geschiedt door de Raad van Commissarissen. Voor gezamenlijke benoeming van de leden worden door de Ministers van de Landen elk drie leden per functie voorgedragen, eveneens op basis van een aanbeveling die geschiedt door de Raad van Commissarissen. Het is hierbij de bedoeling dat per functie drie verschillende personen worden voorgedragen. Door deze constructie wordt de pariteit tussen de Landen in de besluitvorming ten aanzien van de Bank nagestreefd.
Voor bepaalde met name genoemde handelingen van de Raad van Bestuur zal de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen moeten worden verkregen.
III
Onafhankelijkheid
De leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen moeten voldoen aan bepaalde vooraf vast te stellen deskundigheid- en integriteitcriteria. Voor de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen geldt bovendien dat zij volledig onafhankelijk moeten kunnen functioneren.
Wettelijke aansprakelijkheidsuitsluiting
De Bank oefent op grond van Hoofdstuk III van de Regeling een aantal taken en bevoegdheden uit. Niet alleen de Regeling kent taken en bevoegdheden toe aan de Bank, maar ook andere formele regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Landsverordening Deviezenverkeer, de Landsverordening APNA en de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten bevatten taken en bevoegdheden voor de Bank.
Ten einde een adequaat niveau van toezicht te garanderen hebben verscheidene internationale organisaties principes (aanbevelingen en richtlijnen) uitgevaardigd. De Basel Committee on Banking Supervision, de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) en de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) hebben elk principes vastgesteld voor de regelgeving en toezicht op respectievelijk de banksector, de verzekeringssector en de sector van beleggingsinstellingen die landen c.q. toezichthoudende autoriteiten moeten opvolgen, onderscheidenlijk naleven en uitvoeren. Deze principes kennen onder andere een aansprakelijkheidsuitsluiting (“legal protection”) voor de toezichthouders. Deze aansprakelijkheidsuitsluiting door de verscheidene internationale organisaties luidt:
– Principle 1 of the Basel Core Principles:
“… a suitable legal framework for banking supervision is … necessary, including … legal protection for supervisors”
– Principle 3 of the IAIS Insurance Core Principles:
“The supervisory authority: has adequate powers, legal protection and financial resources to exercise its functions and powers”.
– Principle 6 of the IOSCO Objectives and Principles of the Securities Regulation: “ The Capacity of the regulator to act responsibly, fairly and effectively will be assisted by: … adequate legal protection for regulators and their staff acting in the bona fide discharge of their functions and powers”.
In het rapport “Assessment of the Supervision and Regulation of the Financial Sector” van februari 2004 heeft het IMF vastgesteld dat de Nederlandse Antillen geen wettelijke bepaling kent die een expliciete aansprakelijkheidsuitsluiting voor de toezichthouders bevat, noch een regeling ter vergoeding van eventuele proceskosten die voortvloeien uit een gerechtelijke procedure die het gevolg is van de door de toezichthouders uitgeoefende of uit te oefenen taken en bevoegdheden.
Een belangrijke reden voor een aansprakelijkheidsuitsluiting van de toezichthouders is de invloed die de dreiging van een gerechtelijke procedure kan hebben op het resultaat van de door de toezichthouder uit te oefenen taken en bevoegdheden.
III
De vastlegging van voornoemde principes van de Basel Committee on Banking Supervision, de IAIS en de IOSCO, alsook een aansprakelijkheidsuitsluiting voor de uitoefening van het monetaire toezicht strekken ertoe een behoorlijke uitoefening van de wettelijke taken en bevoegdheden door de Bank te bevorderen. Daartoe is in de onderhavige Regeling een bepaling opgenomen om de Bank, zijnde diens Raad van Commissarissen, Raad van Bestuur en personeel, te exonoreren van schade teweeggebracht in de normale uitoefening van hun bij of krachtens deze onderlinge regeling en overige formele regelgeving uit te oefenen taken en bevoegdheden, mits er geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Het personeel van de Bank geniet reeds bescherming op grond van artikel 170 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Echter in verband met de specifieke aanbevelingen van het IMF en de IAIS wordt het noodzakelijk geacht om in het kader van de uitoefening van de toezichttaken en de daarbij vereiste onafhankelijkheid, deze uitsluitingsclausule ook expliciet voor het personeel van de Bank op te nemen.
Ook derden die namens of in opdracht van de Bank, inhoudende een opdracht van de Raad van Commissarissen, de Raad van Bestuur of het personeel van de Bank, taken en bevoegdheden uitoefenen, kunnen een beroep doen op bovengenoemde uitsluitingsclausule. Hierbij wordt onder meer gedacht aan een externe deskundige, die bepaalde werkzaamheden verricht voor de Bank als ook gecontracteerde bestuurders en curators voor instellingen waarop de noodregeling van toepassing is of die onder stille curatele van de Bank staan.
Artikelsgewijze toelichting
Ad artikel 3 lid 1
In dit artikel zijn drie doelstellingen opgenomen:
a. Het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de geldeenheid van de Landen. Het beleid dat er primair op gericht is deze doelstelling te bereiken, is het monetair beleid. Volgens artikel 4 van deze Regeling bepaalt de Bank het monetair beleid van
de Landen en voert dit uit. Het monetair beleid is gericht op het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de geldeenheid van de Landen. Centraal daarbij is het handhaven van de vaste koersverhouding met de Amerikaanse dollar. Mede in verband hiermee heeft de Bank het beheer en de controle over de deviezenreserves van de Landen. De Bank oefent het monetair beleid uit op grond van verschillende landsverordeningen (zie het algemene deel van deze toelichting). Een
belangrijke randvoorwaarde voor een effectief monetair beleid is gezonde overheidsfinanciën (zie ook hiervoor het algemene deel van deze toelichting).
b. Het bevorderen van de gezondheid van het financiële systeem van de Landen. Hier wordt gedoeld op het bedrijfseconomisch- en integriteittoezicht dat de Bank uitoefent op het financiële systeem op grond van verschillende toezichtwetten. Dit toezicht dient de gezondheid, stabiliteit en efficiency van het systeem te waarborgen, teneinde de spaargelden van het publiek te beschermen. Hierbij zullen de Landen ervoor zorg dragen dat de toezichtlandsverordeningen van het land de Nederlandse Antillen, binnen hun jurisdicties, in eenvormige landsverordeningen worden opgenomen en met de onderhavige Regeling verenigbaar zullen blijven. De toezichtgebieden worden in artikel 8 opgesomd.
c. Het bevorderen van een veilig en efficiënt betalingsverkeer in de Landen.
III
Van belang hierbij is de rol van de Bank als circulatiebank; zij is namelijk verantwoordelijk voor de geldsomloop (zie het algemene deel van deze toelichting). Het geldstelsel van de twee Landen zal bij onderlinge regeling worden geregeld. De Bank reguleert ook het betalingsverkeer met het buitenland. De Bank functioneert als clearing instituut en beheerder van het interbancaire betalingssysteem.
Ad artikel 6 lid 3
Het ontwerp en de opdruk van de munten worden opgenomen in de onderlinge regeling inzake het geldstelsel. Dit is conform de Staatsregeling van de beide Landen.
Ad artikel 6 lid 6
Indien de Bank vermoedt dat sprake is van een strafbaar feit door de aanbieder van bankbiljetten en munten ter betaling of verwisseling, is het de Bank toegestaan deze bankbiljetten en munten te vorderen, zonder hiervoor een vergoeding te geven.
Ad artikel 8
De landsverordeningen die samenhangen met de in dit artikel opgesomde beleidsterreinen worden in beide Landen afzonderlijk opgesteld, waarbij het van belang is dat deze eensluidend zijn, teneinde een “level playing field” en de uitvoerbaarheid te bevorderen. Verwezen wordt naar artikel 43 als overgangsbepaling.
Ad artikel 9 lid 1 en 2
In het kader van de doelstelling van de Bank, zoals opgenomen in artikel 3 lid 1 sub a, alsmede haar taak zoals omschreven in artikel 4 lid 1, is de Bank belast met het beheer van de officiële reserves en de controle op de besteding daarvan. Meer specifieke bepalingen ten aanzien van het deviezenverkeer zijn opgenomen in de onderlinge regeling deviezenverkeer.
Ad artikel 9 lid 4 en 5
Het percentage aan licentierecht dat wordt geheven moet uit concurrentieoverwegingen in beide Landen gelijk zijn, en dus eensluidend worden opgenomen in de eenvormige landsverordeningen.
Ad artikel 9 lid 7
De door de Bank geïnde licentierechten worden maandelijks aan de Landen afgedragen. Eenmaal per jaar vindt een afrekening plaats van deze, bij wijze van voorschot, maandelijks afgedragen licentierechten.
Ad artikel 9 lid 8
Vanwege het belang van de stabiliteit van de geldeenheid, is ervoor gekozen om de koers ten opzichte van de Amerikaanse dollar bij onderlinge regeling te laten vastleggen. Wijziging van de koers is derhalve uitsluitend mogelijk met instemming van beide parlementen van de Landen. In de onderlinge regeling geldstelsel is geregeld dat de geldeenheid van de Landen de Caribische gulden is.
Ad artikel 10 sub 3f
Dit artikel heeft betrekking op de situatie waarin de Bank als “lender of last resort” de mogelijkheid moet hebben om invloed uit te oefenen op de lange kapitaalmarkt.
Ad artikel 10 sub 6
III
Dit artikel heeft betrekking op de situaties waarin de Bank als “lender of last resort” optreedt. De Bank kan zich bijvoorbeeld genoodzaakt zien een garantie af te geven ten behoeve van kleine spaarders, bij een in moeilijkheden verkerende kredietinstelling.
Ad artikel 10 sub 7
Deze bepaling is ruimer dan het geval was in het statuut van de BNA. Belegging door de Bank van haar vreemde valuta in effecten gegarandeerd door buitenlandse overheden en uitgegeven of gegarandeerd door internationale organisaties wordt thans mogelijk.
Ad artikel 11 lid 1
In tegenstelling tot het bepaalde in het statuut van de BNA zal deze dienst thans slechts tegen vergoeding op basis van kostprijs – vastgesteld door de Bank – kunnen worden verricht. Immers als één van de Landen kiest voor een andere instelling dan de centrale bank als haar huisbank, zal het kosteloos verrichten van deze dienst aan het andere Land ten koste gaan van de winst van het ene Land. Meer in het algemeen: als een dienst ter discretie van een Land is, dan geschiedt deze dienst tegen betaling.
Ad artikel 12
Dit artikel is door middel van artikel 42 lid 2 voorlopig buiten werking gesteld tot de Rijkswet Financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten per Land is komen te vervallen. Op dit moment is namelijk in de Rijkswet geregeld dat de Landen bij onvoldoende liquide middelen tijdelijk kunnen lenen bij Nederland. Als die Rijkswet is komen te vervallen, dan voorziet artikel 12 in de mogelijkheid dat door de Bank voorschotten aan de Landen worden verstrekt, waarover door de Landen een rente moet worden betaald, gelijk aan de beleningsrente.
Ad artikel 13 lid 1
Dit artikel sluit, in combinatie met artikel 10 en artikel 12, de mogelijkheid uit van het verlenen van kredieten aan anderen, zoals overheidsinstellingen.
Ad artikel 13 lid 2
Als onderpand van een lening wordt onroerend goed in hypotheek gegeven. Bij uitwinnen van deze zekerheid vanwege niet aflossen van de lening wordt het onroerend goed geveild. De Bank kan dan deze onroerende goederen zelf kopen (aankopen) aangezien de verkoopwaarde op dat moment heel erg laag is en later wanneer de onroerend goed markt beter is pas weer verkopen. Daarmee wordt verlies voorkomen.
Ad artikel 14
III
Dit artikel behelst een exoneratie van alle civielrechtelijke, administratiefrechtelijk en strafrechtelijke aansprakelijkheid ten behoeve van de Raad van Commissarissen, de Raad van Bestuur en het personeel van de Bank, voor schade teweeggebracht in de normale uitoefening van hun bij of krachtens deze Regeling en overige formele regelgeving uit te oefenen taken en bevoegdheden, mits niet te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting. Ten slotte wordt opgemerkt dat onder de term ‘Raad van Commissarissen’ en de term ‘Raad van Bestuur’ tevens dient te worden verstaan de leden van deze organen.
Ad artikel 15
Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat de organen en de personen, genoemd in artikel 14, ten onrechte belast worden met de kosten en uitgaven van een gerechtelijke procedure voor de door hen conform deze Regeling en overige formele regelgeving uitgeoefende of uit te oefenen taken en bevoegdheden. Indien uit de gerechtelijke procedure vast komt te staan dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van het desbetreffende orgaan of persoon, zal de Bank de kosten en uitgaven die voortvloeien uit de gerechtelijke procedure niet vergoeden. Voorts doelt de term „personen in dit artikel zowel op natuurlijke personen als rechtspersonen, en de term „organen tevens op de leden van de organen, bedoeld in artikel 14 van de Regeling.
Ad artikel 16 lid 4
De leden van de Raad van Bestuur, de leden van de Raad van Commissarissen en het personeel van de Bank, die werkzaamheden in de Landen moeten verrichten, zijn vrijgesteld van de verplichtingen, bedoeld in artikel 3, lid 1, sub f, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting.
Artikel 18
Het belang van de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen is onder meer gewaarborgd door het hanteren van profielschetsen gebaseerd op deskundigheid en ervaring.
Artikel 20
Een benoeming, schorsing of ontslag geschiedt bij landsbesluit. Hoewel een zogenaamd “eenvormig landsbesluit” niet bestaat, moet een dergelijk besluit – met inachtneming van het gestelde in artikel 3, tweede lid – wel e
envormig door beide Landen worden vastgesteld. De benoeming, schorsing of ontslag gaat in per de datum genoemd in de eenvormige landsbesluiten.
Ad artikel 21 lid 3
Naast het hoofdkantoor is er een filiaal op Sint Maarten, geleid door een filiaaldirecteur die de geëigende bevoegdheden heeft om het bankfiliaal te kunnen leiden en vertegenwoordigen. Het filiaal is zodanig uitgerust en bemand, dat zij naast operationele activiteiten, zoals cash en clearing, ook beleidvoorbereidende en -uitvoerende taken verricht op het gebied van onderzoek en toezicht.
Ad artikel 24 lid 1
III
Op basis van artikel 32 vindt jaarlijks ten minste één vergadering van Vermogensgerechtigden plaats, waaronder in elk geval de jaarvergadering. In deze vergadering van Vermogensgerechtigden komen onderwerpen aan de orde zoals genoemd in artikel 32, derde lid. Over overige aangelegenheden voeren de Ministers op basis van artikel 24 ten minste eenmaal per half jaar overleg. Hierbij gaat het veelal om onderwerpen die bij eenvormige landsverordening of daarop berustende uitvoeringsbepalingen moeten worden geregeld, zoals benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen, de toezichtstaken, en de regels voor berekening van het licentierecht.
Artikel 24 lid 3
Artikel 24 lid 3 doelt op het “annual report” dat de Bank jaarlijks uitgeeft.
Artikel 27 lid 2 sub a
De belegging van haar kapitaal geschiedt op grond van een vooraf vastgesteld beleggingsbeleid waarbij slechts in de hierbij aangegeven effecten kan worden belegd.
Ad artikel 30 lid 3
Voor zover niet strijdig met deze Regeling, wordt door de Bank de Corporate Governance Code van Curaçao en de Verordening Corporate Governance van Sint Maarten gevolgd.
Onder bloed- of aanverwantschap tot in de tweede graad, zoals genoemd in het derde lid, wordt het volgende verstaan. Bloedverwantschap is de relatie tussen twee personen die een gemeenschappelijke voorouder hebben. Aanverwantschap is de verhouding tussen de ene echtgenoot of geregistreerde partner en de bloedverwanten van de andere echtgenoot of geregistreerde partner.
Bloedverwantschap 1e graad: ouders, kinderen
Bloedverwantschap 2e graad: grootouders, kleinkinderen, broers/zussen
Aanverwantschap 1e graad: ouders van partner, kinderen van partner
Aanverwantschap 2e graad: grootouders van partner, kinderen van partner, broers/zussen van partner.
Artikel 32
Voor een korte uitleg wordt verwezen naar de toelichting op artikel 24 lid 1 van deze Regeling.
Ad artikel 33
De formule voor de berekening van het nieuwe aandeel van elk Land in het eigen vermogen luidt als volgt:
A i, t = (EV t-5 * A i, t-5)+ (∆ EV * V i, t)
EV t
Waarin:
A = nieuw aandeel (niet in het jaar van oprichting) i = van één land t = jaar
EV = eigen vermogen
V = verdeelsleutel
III
In het jaar van oprichting van de Bank is de relatieve verdeling van het eigen vermogen over de Landen gelijk aan de verdeelsleutel. Na oprichting van de Bank wordt de verdeelsleutel elke vijf jaar opnieuw berekend en toegepast. Indien de verdeelsleutel na berekening inderdaad blijkt te moeten worden aangepast, dan heeft deze toepassing in principe tot gevolg dat het aandeel van elk land in het eigen vermogen wijzigt. Slechts indien het eigen vermogen in een periode van vijf jaar onveranderd is gebleven, dan heeft een gewijzigde verdeelsleutel geen effect op de verdeling van het eigen vermogen tussen de landen.
Een wijziging van het eigen vermogen, aanwas genoemd, kan zowel positief als negatief zijn. In beide gevallen leidt dit, in combinatie met een gewijzigde verdeelsleutel, tot een herverdeling van het eigen vermogen tussen de Landen.
De formule beoogt tot uitdrukking te brengen, dat de nieuwe verdeelsleutel alléén wordt toegepast op de aanwas van het eigen vermogen die in elke periode van vijf jaar is ontstaan. De verschillen in groeitempo’s van BBP en/of inwoneraantal tussen de Landen hebben immers alleen betrekking op de afgelopen periode van vijf jaar en zijn niet van invloed geweest op het ontstaan van het eigen vermogen zoals dat bij oprichting van de Bank door beide Landen is ingebracht.
Het voorgaande betekent dat per 1 januari 2016 de eerste wijziging van de verdeelsleutel plaatsvindt.
Ad artikel 33 juncto artikel 45
Voor de kapitaalinbreng is het uitgangspunt dat het kapitaal van de BNA in de nieuwe gemeenschappelijke centrale bank wordt ingebracht. Dit betekent dat Curaçao en Sint Maarten hun aandeel uit de boedelscheiding van de BNA daarvoor benutten.
Ad artikel 36 lid 2
Met de in lid 2 genoemde resultaten wordt zowel gedoeld op gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten.
Ad artikel 38 lid 1
Onder de in het eerste lid bedoelde externe deskundige wordt verstaan een register-accountant in de zin van de Nederlandse regelgeving, een accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, Nederlands BW, een certified public accountant in de zin van de regelgeving in de Verenigde Staten, alsmede iemand die door de minister belast met Economische Zaken bij een herroepelijke vergunning als deskundige is toegelaten op grond van een bewijs dat betrokkene voldoet aan eisen van bekwaamheid. Deze eisen moeten op een niveau liggen dat gelijkwaardig is aan dat van een registeraccountant, accountant-administratieconsulent als bedoeld of certified public accountant als bedoeld. De minister kan aan de vergunning voorwaarden verbinden.
Ad artikel 38 lid 4
III
Indien de vergadering van Vermogensgerechtigden nalaat de jaarrekening en/of het financieel jaarverslag vast te stellen, heeft dit tot gevolg dat de Raad van Commissarissen niet gedechargeerd kan worden. Dit nalaten tot vaststellen kan door de Raad van Commissarissen aangevochten worden bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Ad artikel 42
De inwerkingtreding van deze Regeling wordt geregeld in de bijbehorende vaststellingslandsverordeningen van beide Landen, zoals beschreven staat in het algemene deel van deze toelichting, onder “Rechtsbasis”. In deze vaststellingslandsverordeningen zal tevens geregeld worden hoe wijzigingen in deze Regeling kracht van wet krijgen in de Landen.
Ad artikel 45 lid 1
Het bepaalde in lid 1 geldt uitsluitend voor de president en de overige statutaire directeuren van de BNA en dus niet voor de Raad van Commissarissen. Bij inwerkingtreding van de onderhavige regeling zullen nieuwe commissarissen worden aangesteld.
Bijlage behorende bij Eilandsverordening
vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87)
Ontwerp-landsverordening houdende het juridische kader voor de regeling van een gemeenschappelijke centrale bank van Curaçao en Sint Maarten en van het bijbehorende gemeenschappelijke geldstelsel, de gemeenschappelijke regels voor het deviezenverkeer en de gemeenschappelijke regels voor de wisselkoers van de Caribische gulden.
(Kader-vaststellingslandsverordening centrale bank, geldstelsel, deviezenverkeer en wisselkoers).
CURAÇAO/SINT MAARTEN,
In overweging genomen hebbende:
III
Dat tussen Curaçao en Sint Maarten afspraken zijn gemaakt om de te komen tot een gemeenschappelijke inrichting van de centrale bank, het geldstelsel, het deviezenverkeer en de wisselkoers en dat de regeling daarvan zal worden neergelegd in onderlinge regelingen als bedoeld in artikel 38, eerste lid, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
Dat wettelijke verankering van die onderlinge regelingen noodzakelijk is; Heeft besloten als volgt:
Artikel 1
- De centrale bank, bedoeld in artikel 88/103 van de Staatsregeling, wordt opgezet als een gemeenschappelijke centrale bank van Curaçao en Sint Maarten met rechtspersoonlijkheid en wordt geregeld bij een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
- De in het eerste lid bedoelde onderlinge regeling en de wijzigingen daarvan komen niet tot stand dan nadat het ontwerp daarvan bij landsverordening is goedgekeurd.
- De onderlinge regeling, bedoeld in het eerste lid, en de wijzigingen daarvan, hebben kracht van wet nadat deze zijn bekendgemaakt in het officiële publicatieblad. Het tijdstip van inwerkingtreding van die onderlinge regeling en van de wijzigingen daarvan is in de landen Curaçao en Sint Maarten gelijk.
- De toepassing van wettelijke voorschriften die niet verenigbaar zijn met de onderlinge regeling, bedoeld in het tweede lid, blijft achterwege.
Centrale Bank-statuut
Artikel 2
Naast het toezicht op het geldstelsel oefent de gemeenschappelijke centrale bank, bedoeld in artikel 1, het toezicht uit op: a. het deviezenverkeer;
b. het bank- en kredietwezen;
c. ondernemingspensioenfondsen;
d. het verzekeringswezen;
e. de effectenbeurzen;
f. beleggingsinstellingen en administrateurs;
g. de verleners van beheersdiensten;
h. de assurantiebemiddelaars
i. de geldtransactiekantoren.
Artikel 3 - Het geldstelsel wordt ingericht als een gemeenschappelijk valutagebied van Curaçao en Sint Maarten met een gemeenschappelijke munt en wordt geregeld bij een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
III - Met inachtneming van het gemeenschappelijke valutagebied, bedoeld in het eerste lid, worden voor Curaçao en Sint Maarten gemeenschappelijke regels betreffende het deviezenverkeer vastgesteld in een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
- De waarde van de gemeenschappelijke munt van Curaçao en Sint Maarten, bedoeld in het eerste lid, die moet worden gehanteerd bij het bepalen van de officiele koersen voor de buitenlandse geldsoorten wordt vastgesteld bij een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
- Ten aanzien van elk van de onderlinge regelingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, is artikel 1, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4 - De onderlinge regeling inzake een gemeenschappelijke centrale bank van Curaçao en Sint Maarten, van welke regeling het ontwerp is opgenomen in de bij deze landsverordening behorende bijlage 1, wordt goedgekeurd.
- De onderlinge regeling houdende een gemeenschappelijk geldstelsel van Curaçao en Sint Maarten, van welke regeling het ontwerp is opgenomen in de bij deze landsverordening behorende bijlage 2, wordt goedgekeurd.
- De onderlinge regeling houdende gemeenschappelijke regels betreffende het deviezenverkeer voor Curaçao en Sint Maarten, van welke regeling het ontwerp is opgenomen in de bij deze landsverordening behorende bijlage 3, wordt goedgekeurd.
- De onderlinge regeling inzake de vaststelling van de verhouding van de Caribische gulden ten opzichte van de dollar van de Verenigde Staten van Amerika, van welke regeling het ontwerp is opgenomen in de bij deze landsverordening behorende bijlage 4, wordt goedgekeurd.
32
Bijlage behorende bij Eilandsverordening
Artikel 5
Deze landsverordening treedt in werking met ingang van de dag na die van uitgifte van het Publicatieblad waarin deze wordt geplaatst.
III
Artikel 6
Deze verordening kan worden aangehaald als “Kader-vaststellingslandsverordening centrale bank, geldstelsel, deviezenverkeer en wisselkoers”.
Gegeven,
De Minister van Financiën
Uitgegeven, De Minister van Algemene Zaken
Centrale Bank-statuut
MEMORIE VAN TOELICHTING bij de Kader-vaststellingslandsverordening centrale bank, geldstelsel, deviezenverkeer en wisselkoers.
Doel en strekking
Het doel van onderhavig ontwerp is het regelen van de inwerkingtreding van de volgende onderlinge regelingen:
– Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten;
– Regeling Gemeenschappelijk Geldstelsel Curaçao en Sint Maarten; – Regeling Deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten; – Regeling Wisselkoers Caribische gulden.
Achtergrond en aanleiding
In verband met het per 10 oktober 2010 intreden van de nieuwe staatkundige status voor de eilandgebieden die deel uitmaken van de Nederlandse Antillen, is het noodzakelijk het geldstelsel en het toezicht daarop te regelen.
III
In het slotakkoord van 2 november 2006 hebben de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten afgesproken dat er een gemeenschappelijke centrale bank zal zijn voor Curaçao en Sint Maarten wanneer deze de status van ‘Land’ binnen het Koninkrijk der Nederlanden verkrijgen. Tevens werd overeengekomen dat er een toezichthouder zal zijn (d.i. een gemeenschappelijke centrale bank) voor het monetair toezicht, het bedrijfseconomisch toezicht en het integriteittoezicht en dat eensluidende centrale bank- en toezichtwetgeving in de toekomstige landen zal gelden. Curaçao en Sint Maarten hebben vervolgens nadere afspraken gemaakt over een gezamenlijke centrale bank en de relevante regelgeving. Deze afspraken hielden, rekening houdend met het feit dat men hier te maken heeft met twee verschillende landen, ondermeer het navolgende in;
– er wordt een gemeenschappelijke centrale bank opgezet als openbare rechtspersoon;
– er is een valutagebied met een gemeenschappelijke munt, in een vaste wisselkoersverhouding tot de Amerikaanse dollar;
– de hoofdtaak is het toezicht (te weten het monetair toezicht, het bedrijfseconomisch toezicht en het integriteittoezicht) in beide landen op de financiële sector;
– dit toezicht dient ter handhaving van de externe waarde van de valuta en de gezondheid van het financiële systeem;
– de besluitvorming door de landen zal op basis van pariteit geschieden.
Ter voorbereiding van de invoering van een gemeenschappelijke centrale bank, onderscheidenlijk een gemeenschappelijke munt, een gemeenschappelijk deviezenverkeer en de vaststelling van de wisselkoers hebben de eilandgebieden een commissie – genaamd Commissie Gemeenschappelijke Centrale Bank – ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de respectievelijke eilandgebieden en de Bank van de Nederlandse Antillen.
Rechtsbasis
In artikel 88 van de Staatsregeling van Curaçao is bepaald dat het geldstelsel bij landsverordening wordt geregeld. In artikel 100 van de Staatsregeling van Sint Maarten wordt in het eerste lid bepaald dat er een centrale bank is, die het toezicht uitoefent op het geldstelsel. Aan deze centrale bank kunnen bij landsverordening andere taken worden opgedragen.
34
Bijlage behorende bij Eilandsverordening
In het tweede lid is bepaald dat het geldstelsel bij of krachtens landsverordening wordt geregeld.
Ter zake de inrichting van de centrale bank, het geldstelsel, het deviezenverkeer en de vaststelling van de wisselkoers dienden afspraken gemaakt te worden, die in onderlinge regelingen (als bedoeld in artikel 38, eerste lid, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden) zijn neergelegd.
III
Een onderlinge regeling heeft alleen werking tussen de landen die de afspraken maken, maar heeft geen automatische werking binnen de rechtsorde van die landen. Voor die werking is een wettelijke verankering van de onderlinge regeling nodig. De hiervoor genoemde onderlinge regelingen worden door middel van onderhavige kader-vaststellingslandsverordening verankerd binnen de rechtsorde van elk van de landen. In deze kader-vaststellingslandsverordening is voorgeschreven dat genoemde onderwerpen worden geregeld bij onderlinge regeling en dat die onderlinge regeling alleen tot stand komt als die regeling (door elk van de betrokken landen) bij landsverordening is vastgesteld.
Deze totstandkomingsprocedure van vaststelling bij landsverordening is in beginsel minder star en tijdrovend dan eenvormige landsverordeningen waarin de regelingen integraal worden neergelegd. De vaststellingslandsverordening waarborgt dat de nationale wetgever betrokken is bij de vaststelling van de onderlinge regelingen. Met deze vaststellingslandsverordening krijgen de desbetreffende onderlinge regelingen aldus kracht van wet. Er zal hierdoor sprake zijn van automatische werking binnen de nationale rechtsorde van elk van de landen.
Artikelsgewijze toelichting
De artikelen behoeven geen nadere toelichting.
The Banking Statute of the Central Bank of Curaçao and Sint Maarten contains points of concern that can seriously hinder good governance and threaten the independence of the CBCS.
The Banking Statute of the Central Bank of Curaçao and Sint Maarten contains points of concern that can seriously hinder good governance and threaten the independence of the CBCS.
That says Justus van der Lubbe, CEO of Inter-Assure Insurances.
For example, Van der Lubbe denounces the fact that it is virtually impossible to hold directors and supervisory directors and even third parties who work for the bank liable for gross negligence or serious neglect of duties. He refers to Article 14.
Unless the damage is due to intent or gross negligence. But intent or gross negligence are very high barriers,” says the CEO. “With regular directors and supervisory directors, the limit for liability is much lower, namely with the question of whether they can be made a ‘serious blame’.”
In itself, Van der Lubbe finds it justifiable, also according to international principles, that there is some protection for directors and supervisory directors of financial supervisors. “But this protection does not have to be almost absolute. The extremely high threshold may mean that directors and supervisory directors of the CBCS cannot be held liable for gross negligence or serious neglect of duties, while these can cause major damage to the CBCS, the financial sector and the supervised institutions,” said Van der Lubbe.
Violations of legal independence
Pursuant to Article 18 of the Bank Statute, there are no consequences associated with the violation of the legal independence of the CBCS, the Executive Board and the Supervisory Board vis-à-vis the countries of Curaçao and Sint Maarten.
This means that the Bank and its bodies may not request or accept instructions from the Countries or bodies of the Countries. Influencing is prohibited by law. “But the article of the Bank Statute that mentions this independence does not attach any consequences to its violation,” says Van der Lubbe.
“Violations seem to happen with some regularity. Successive finance ministers seem to have interfered to a large extent in the course of affairs within the Central Bank in the past by means of improper (political) steering instruments. Even if this actually didn’t happen,” the CEO says, “even the appearance of it should be avoided with an independent institution like the Central Bank.”
Political influence
The appointment of the president, the members of the Executive Board and the Supervisory Board is sensitive to political influence, according to Van der Lubbe, as can be deduced from articles 20 and 25 of the Bank Statute.
“The directors and supervisory directors of the CBCS are appointed by joint national decree of Curaçao and Sint Maarten, the countries. This means that the countries have to agree on this politically. In general, a politicized appointment is already problematic, because not always the right person is considered for the position,” says Van der Lubbe.
“In addition, in the event of political disagreement, the countries can hold each other ‘hostage’ by stagnating a national decision to appoint. This procedure should therefore be rethought and redesigned. Expertise and relevant experience must play a decisive role in this and not an affinity with a party or having or not having a certain nationality.”
The president
The procedure for appointing the president of the Central Bank is unnecessarily complex, as can be deduced from Article 20. Besides the political nature of the appointment of the president, the process is also unnecessarily complex. The president and the two directors are appointed from a joint nomination of three persons for each position.
The nomination is based on a recommendation by at least five members of the Supervisory Board. If the Countries do not adopt a recommendation within three months, the Supervisory Board will appoint a temporary president or director from that recommendation.
“The past few years have shown time and again that this procedure can be delayed and frustrated for political reasons. This is undesirable, also for the reputation of the Central Bank and those involved. This procedure also needs to be rethought and redesigned,” says Van der Lubbe.
Chair
The appointment of the chairman of the Supervisory Board is also unnecessarily complex and easy to frustrate, according to Van der Lubbe, as can be deduced from article 25.
The chairman of the Supervisory Board is appointed by joint national decree, after a joint nomination by the ministers of the countries, based on a recommendation drawn up by a 5/6 majority.
of the Commissioners.
“This process is complex and can easily be frustrated for political reasons,” says Van der Lubbe. “In that case, the President of the Joint Court of Justice of Aruba, Curaçao and Sint Maarten and of Bonaire, Saba and Sint Eustatius, the Court, will have to be requested to provide for a temporary appointment. This has happened more often in the past, because the parties involved were unable to agree on the (re)appointment of the chairman or one of the supervisory directors,” says Van der Lubbe.
Appointment term
“The four-year term of office of supervisory directors encourages political influence,” said the CEO of Inter-Assure. “You can deduce that from Article 25.”
The term of appointment of supervisory directors is four years. In the current composition, a large part of the Supervisory Board members are (re)appointed simultaneously. “This construction encourages political influence. By way of illustration, the current Minister of Finance of Curaçao is currently involved in the appointment of the chairman and three members of the Council. This gives this minister the opportunity to leave a disproportionate mark on the composition of the Council.”
According to van der Lubbe, therefore, a regulation should be included in the law that allows for the gradual replacement of supervisory directors, and which prevents too large a group of supervisory directors from being replaced at once every four years.
Supervision interference
According to the CEO of Inter-Assure, the terms of reference of the Supervisory Board leaves room for improper interference in the supervisory tasks of the Central Bank.
“The statutory task description of the Council is brief. Moreover, no delineation of the supervisory task of the Board has been given. It is essential that the supervisory directors do not interfere in the prudential or conduct of business supervision that the Central Bank carries out on supervised institutions,” said Van der Lubbe.
“It should be inconceivable that the Board or individual supervisory directors are aware of or interfere in concrete files and ongoing supervisory matters. The law contains too few guarantees to prevent this undesirable behaviour.”
According to the CEO, there are insufficient guarantees for the political independence of the president, directors and supervisory directors. “Political independence can also be deduced from Article 30. Moreover, the law contains too few guarantees to avoid the appearance of a conflict of interest. The regulation in Article 30 of the Central Bank Statute lacks essential substantive provisions to guarantee the independence of the president, directors and supervisory directors and to intervene in the event of conflicts of interest.
Corporate Governance
According to Van der Lubbe, the Central Bank Charter is not linked to the Corporate Governance Code and Book 2 of the Dutch Civil Code. “An important omission in the law is the lack of linking provisions in the text of the Central Bank statute to the Corporate Governance Code and the Civil Code.”
According to Van der Lubbe, the explanatory memorandum to the Central Bank Statute refers to the Code, but according to him this is insufficient for applicability. Key provisions from Book 2, which guarantee good governance and supervision within a company, should also be prescribed and applied for the Central Bank. A good reason to thoroughly revise the Bank Statute”, says Van der Lubbe.
Het Bankstatuut van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten bevat zorgpunten die good governance ernstig in de weg kunnen staan en de onafhankelijkheid van de CBCS bedreigen.
Het Bankstatuut van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten bevat zorgpunten die good governance ernstig in de weg kunnen staan en de onafhankelijkheid van de CBCS bedreigen.
Dat zegt Justus van der Lubbe, CEO van Inter-Assure Insurances.
Zo hekelt Van der Lubbe het feit dat het is vrijwel onmogelijk is om bestuurders en commissarissen en zelfs derden die voor de bank werken aansprakelijk te stellen voor grove nalatigheid of ernstige taakverwaarlozing. Hij verwijst naar artikel 14.
“Tenzij de schade is te wijten aan opzet of grove schuld. Maar opzet of grove schuld zijn zeer hoge drempels”, zegt de CEO. “Bij reguliere bestuurders en commissarissen ligt de grens voor aansprakelijkheid veel lager, namelijk bij de vraag of hen een ‘ernstig verwijt’ kan worden gemaakt.”
Op zichzelf vindt Van der Lubbe het verdedigbaar, ook volgens internationale principes, dat er enige bescherming is voor bestuurders en commissarissen van financiële toezichthouders. “Maar deze bescherming hoeft niet vrijwel absoluut te zijn. De extreem hoge drempel kan als gevolg hebben dat bestuurders en commissarissen van de CBCS niet kunnen worden aangesproken voor grove nalatigheid of ernstige taakverwaarlozing, terwijl die wel grote schade kunnen toebrengen aan de CBCS, de financiële sector en de onder toezicht staande instellingen”, aldus Van der Lubbe.
Schendingen wettelijke onafhankelijkheid
Er zijn, blijkens artikel 18 van het Bankstatuut, geen gevolgen verbonden aan de schending van de wettelijke onafhankelijkheid van de CBCS, de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen ten opzichte van de Landen Curaçao en Sint Maarten.
Dit houdt in dat de Bank en haar organen geen instructies mogen vragen of aanvaarden van de Landen of organen van de Landen. Beïnvloeding is volgens de wet niet toegestaan. “Maar het artikel van het Bank-statuut dat deze onafhankelijkheid benoemt, verbindt geen consequenties aan de schending ervan”, zegt Van der Lubbe.
“Schendingen lijken dan ook met enige regelmaat te gebeuren. Opeenvolgende ministers van Financiën lijken zich in het verleden in vergaande mate te hebben bemoeid met de gang van zaken binnen de Centrale Bank door middel van oneigenlijke (politieke) sturingsinstrumenten. Zelfs al zou dit feitelijk niet zijn gebeurd,” zegt de CEO, “ook de schijn daarvan moet bij een onafhankelijke instelling als de Centrale Bank worden vermeden.”
Politieke beïnvloeding
De benoeming van de president, de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen is gevoelig voor politieke beïnvloeding, zo is volgens Van der Lubbe af te leiden uit artikel 20 en 25 van het Bankstatuut.
“De bestuurders en commissarissen van de CBCS worden benoemd bij gezamenlijk landsbesluit van Curaçao en Sint Maarten, de Landen. Dit betekent dat de landen het daarover politiek met elkaar eens moeten worden. In het algemeen is een gepolitiseerde benoeming al problematisch, omdat niet altijd de juiste persoon voor de functie in aanmerking komt,” zegt Van der Lubbe.
“Daar komt bovenop dat de Landen elkaar bij politieke onenigheid ‘in gijzeling’ kunnen houden door een landsbesluit tot benoeming te stagneren. Deze procedure zou dus opnieuw doordacht en vormgegeven moeten worden. Daarbij moeten deskundigheid en relevante ervaring een doorslaggevende rol spelen en niet affiniteit met een partij of het (niet) hebben van een bepaalde nationaliteit.”
De president
De benoemingsprocedure van de president van de Centrale Bank is onnodig complex, zo valt af te leiden uit artikel 20. Behalve het politieke karakter van de benoeming van de president, is het proces ook onnodig complex. De president en de twee directeuren worden benoemd uit een gezamenlijke voordracht van voor iedere functie drie personen.
De voordracht is gebaseerd op een aanbeveling door ten minste vijf leden van de Raad van Commissarissen. Indien de Landen een aanbeveling niet binnen drie maanden overnemen, benoemt de Raad van Commissarissen uit die aanbeveling een tijdelijke president of directeur.
“De afgelopen jaren is telkens weer gebleken dat deze procedure om politieke redenen kan worden vertraagd en gefrustreerd. Dit is onwenselijk, ook voor de reputatie van de Centrale Bank en de betrokkenen. Ook deze procedure moet opnieuw doordacht en vormgegeven worden”, zegt Van der Lubbe.
Voorzitter
De benoeming van de voorzitter van de Raad van Commissarissen is ook onnodig complex en eenvoudig te frustreren, zo is volgens Van der Lubbe af te leiden uit artikel 25.
De voorzitter van de Raad van Commissarissen wordt bij gezamenlijk landsbesluit benoemd, na een gezamenlijke voordracht van de ministers van de Landen, gebaseerd op een aanbeveling die is opgemaakt door een 5/6 meerderheid van de commissarissen.
“Dit proces is complex en kan om politieke redenen eenvoudig worden gefrustreerd”, zegt Van der Lubbe. “In dat geval zal de president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Saba en Sint Eustatius, het Hof, moeten worden verzocht te voorzien in een tijdelijke benoeming. Dit heeft zich in het verleden vaker voorgedaan, omdat de betrokken partijen het niet met elkaar eens konden worden over de (her)benoeming van de voorzitter of een van de commissarissen”, zegt Van der Lubbe.
Benoemingstermijn
“De benoemingstermijn van commissarissen van vier jaar werkt politieke beïnvloeding in de hand”, zegt de CEO van Inter-Assure. “Dat kun je af leiden uit artikel 25.”
De benoemingstermijn van commissarissen is vier jaar. In de huidige samenstelling wordt een groot deel van de commissarissen gelijktijdig (her)benoemd. “Deze constructie werkt politieke beïnvloeding in de hand. Ter illustratie, de huidige minister van Financiën van Curaçao is op dit moment betrokken bij de benoeming van de voorzitter en drie leden van de Raad. Hierdoor is deze minister in de gelegenheid een onevenredig grote stempel te drukken op de samenstelling van de Raad.”
Er dient daarom, volgens van der Lubbe, in de wet een regeling te worden opgenomen die geleidelijke vervanging van commissarissen mogelijk maakt, en die voorkomt dat telkens na vier jaar een te grote groep commissarissen in één keer wordt vervangen.
Inmenging toezicht
De taakomschrijving van de Raad van Commissarissen laat ruimte voor oneigenlijke inmenging in toezichttaken van de Centrale Bank, zo is af te leiden uit artikel 26, meent de CEO van Inter-Assure.
“De wettelijke taakomschrijving van de Raad is summier. Bovendien is geen afbakening van de toezichthoudende taak van de Raad gegeven. Het is van essentieel belang dat de commissarissen zich niet inmengen in het prudentieel- of gedragstoezicht die de Centrale Bank op de onder toezicht staande instellingen uitvoert”, aldus Van der Lubbe.
“Het zou ondenkbaar moeten zijn dat de Raad of individuele commissarissen op de hoogte zijn of zich inmengen in concrete dossiers en lopende toezichtzaken. De wet bevat te weinig waarborgen om dit ongewenste gedrag te voorkomen.”
Er zijn, volgens de CEO onvoldoende waarborgen voor politieke onafhankelijkheid van de president, directeuren en de commissarissen. “Ook politieke onafhankelijkheid, zo is af te leiden uit artikel 30. Bovendien bevat de wet te weinig waarborgen om de belangenverstrengeling en de schijn daarvan te vermijden. De regeling in artikel 30 van het Centrale Bank-statuut ontbeert essentiële materiële bepalingen om de onafhankelijkheid van de president, de directeuren en de commissarissen te waarborgen en in te grijpen wanneer er sprake is van conflicterende belangen.
Corporate Governance
Het Centrale Bankstatuut is niet gelinkt aan de Code Corporate Governance en Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, stelt Van der Lubbe. “Een belangrijke omissie in de wet is het ontbreken van schakelbepalingen in de tekst van het Centrale Bank-statuut naar de Code Corporate Governance en het Burgerlijk Wetboek.”
In de memorie van toelichting bij het Centrale Bank-statuut wordt volgens Van der Lubbe weliswaar naar de Code verwezen, maar dit is volgens hem onvoldoende voor toepasselijkheid. Ook kernbepalingen uit Boek 2, die goed bestuur en toezicht binnen een vennootschap waarborgen, zouden voor de Centrale Bank moeten worden voorgeschreven en toegepast. Een goede reden om het Bankstatuut grondig te reviseren”, aldus Van der Lubbe.